filmov
tv
Werkwoorden vervoegen in het Duits: hoe doe ik dit goed?
Показать описание
Werkwoorden vervoegen in het Duits: hoe doe ik dit goed?
In het Duits zijn er drie soorten werkwoorden, namelijk zwakke, sterke en onregelmatige werkwoorden.
Zwakke werkwoorden
Tegenwoordige tijd:
Alle standaardwerkwoorden, zoals ‘machen’ (maken). Je haalt de –en van het werkwoord af en plakt de uitgangen aan de stam.
ich mache — ik maak
du machst — jij maakt
er/sie/es macht — hij/zij/het maakt
wir machen — wij maken
ihr macht — jullie maken
sie/Sie machen — zij maken / u maakt
Wanneer de stam eindigt op een s-klank (zoals s, x, z, ß, ss). Bijvoorbeeld ‘reisen’ (reizen)
ich reise — ik reis
du reist — jij reist
er/sie/es reist — hij/zij/het reist
wir reisen — wij reizen
ihr reist — jullie reizen
sie/Sie reisen zij reizen / u reist
Wanneer de stam op een –d of een –t eindigt, zoals ‘reden’ (praten).
ich rede — ik praat
du redet — jij praat
er/sie/es redet — hij/zij/het praat
wir reden — wij praten
ihr redet — jullie praten
sie/Sie reden — zij praten / u praat
Verleden tijd:
Dit is de standaardgroep. Dit zijn alle werkwoorden behalve de werkwoorden waarvan de stam eindigt op een –d of –t:
ich machte — ik maakte
du machtest — jij maakte
er/sie/est machte — hij/zij/het maakte
wir machten — wij maakten
ihr machtet — jullie maakten
sie/Sie machten — zij maakten / u maakte
Wanneer de stam eindigt op een –d of –t:
ich redete — ik praatte
du redetest — jij praatte
er/sie/es redetet — hij/zij/het praatte
wir redeten — wij praatten
ihr redetet — jullie praatten
sie/Sie redeten — zij praatten / u praatte
Bij zwakke werkwoorden wordt het voltooid deelwoord gemaakt door ge + er/sie/es-vorm van het werkwoord in de tegenwoordige tijd. Bijvoorbeeld: gemacht, geredet, gereist.
Sterke werkwoorden
Tegenwoordige tijd
Een ‘a’ in de stam wordt ‘ä’ bij du/er/sie/es. Bijvoorbeeld ‘laufen’ (lopen):
ich laufe — ik loop
du läufst — jij loopt
er/sie/es läuft — hij/zij/het loopt
wir laufen — wij lopen
ihr lauft — jullie lopen
sie/Sie laufen — zij lopen / u loopt
Wanneer de stam eindigt op een –d of –t wordt de du/er/sie/es uitgang zo kort mogelijk. Bijvoorbeeld ‘raten’ (raden):
ich rate — ik raad
du rätst — jij raadt
er/sie/es rät — hij/zij/het raadt
wir raten — wij raden
ihr ratet — jullie raden
sie/Sie raten — zij raden / u raadt
Wanneer de ‘e’ in de stam lang wordt uitgesproken, wordt deze ‘ie’ bij du/er/sie/est. Bijvoorbeeld ‘lesen’ (lezen):
ich lese — ik lees
du liest — jij leest
er/sie/es liest — hij/zij/het leest
wir lesen — wij lezen
ihr lest — jullie lezen
sie/Sie lesen — zij lezen / u leest
Wanneer de ‘e’ in de stam kort wordt uitgesproken, wordt deze ‘i’ bij du/er/sie/est. Bijvoorbeeld ‘sprechen’ (spreken):
ich spreche — ik spreek
du sprichst — jij spreekt
er/sie/es spricht — hij/zij/het spreekt
wir sprechen — wij spreken
ihr sprecht — jullie spreken
sie/Sie sprechen — zij spreken / u spreekt
Bij sterke werkwoorden is er helaas geen standaardregel om het voltooid deelwoord te maken en moet deze voor ieder werkwoord apart geleerd worden. Enkele voorbeelden:
‘ich bin gekommen’ (ik ben gekomen)
‘ich habe gelesen’ (ik heb gelezen)
‘ich habe gefunden’ (ik heb gevonden)
Onregelmatige werkwoorden
Dit zijn werkwoorden die niet volgens de standaardregels vervoegd worden en waarvan de uitgangen dus apart geleerd moeten worden. Veel voorkomende voorbeelden van onregelmatige werkwoorden zijn:
sein (zijn)
haben (hebben)
werden (worden/zullen)
können (kunnen)
wollen (willen)
wissen (weten)
dürfen (mogen/toestemming hebben)
sollen (moeten)
Meer weten over hoe je werkwoorden vervoegd? Check de Academy:
Kijk ook eens op:
In het Duits zijn er drie soorten werkwoorden, namelijk zwakke, sterke en onregelmatige werkwoorden.
Zwakke werkwoorden
Tegenwoordige tijd:
Alle standaardwerkwoorden, zoals ‘machen’ (maken). Je haalt de –en van het werkwoord af en plakt de uitgangen aan de stam.
ich mache — ik maak
du machst — jij maakt
er/sie/es macht — hij/zij/het maakt
wir machen — wij maken
ihr macht — jullie maken
sie/Sie machen — zij maken / u maakt
Wanneer de stam eindigt op een s-klank (zoals s, x, z, ß, ss). Bijvoorbeeld ‘reisen’ (reizen)
ich reise — ik reis
du reist — jij reist
er/sie/es reist — hij/zij/het reist
wir reisen — wij reizen
ihr reist — jullie reizen
sie/Sie reisen zij reizen / u reist
Wanneer de stam op een –d of een –t eindigt, zoals ‘reden’ (praten).
ich rede — ik praat
du redet — jij praat
er/sie/es redet — hij/zij/het praat
wir reden — wij praten
ihr redet — jullie praten
sie/Sie reden — zij praten / u praat
Verleden tijd:
Dit is de standaardgroep. Dit zijn alle werkwoorden behalve de werkwoorden waarvan de stam eindigt op een –d of –t:
ich machte — ik maakte
du machtest — jij maakte
er/sie/est machte — hij/zij/het maakte
wir machten — wij maakten
ihr machtet — jullie maakten
sie/Sie machten — zij maakten / u maakte
Wanneer de stam eindigt op een –d of –t:
ich redete — ik praatte
du redetest — jij praatte
er/sie/es redetet — hij/zij/het praatte
wir redeten — wij praatten
ihr redetet — jullie praatten
sie/Sie redeten — zij praatten / u praatte
Bij zwakke werkwoorden wordt het voltooid deelwoord gemaakt door ge + er/sie/es-vorm van het werkwoord in de tegenwoordige tijd. Bijvoorbeeld: gemacht, geredet, gereist.
Sterke werkwoorden
Tegenwoordige tijd
Een ‘a’ in de stam wordt ‘ä’ bij du/er/sie/es. Bijvoorbeeld ‘laufen’ (lopen):
ich laufe — ik loop
du läufst — jij loopt
er/sie/es läuft — hij/zij/het loopt
wir laufen — wij lopen
ihr lauft — jullie lopen
sie/Sie laufen — zij lopen / u loopt
Wanneer de stam eindigt op een –d of –t wordt de du/er/sie/es uitgang zo kort mogelijk. Bijvoorbeeld ‘raten’ (raden):
ich rate — ik raad
du rätst — jij raadt
er/sie/es rät — hij/zij/het raadt
wir raten — wij raden
ihr ratet — jullie raden
sie/Sie raten — zij raden / u raadt
Wanneer de ‘e’ in de stam lang wordt uitgesproken, wordt deze ‘ie’ bij du/er/sie/est. Bijvoorbeeld ‘lesen’ (lezen):
ich lese — ik lees
du liest — jij leest
er/sie/es liest — hij/zij/het leest
wir lesen — wij lezen
ihr lest — jullie lezen
sie/Sie lesen — zij lezen / u leest
Wanneer de ‘e’ in de stam kort wordt uitgesproken, wordt deze ‘i’ bij du/er/sie/est. Bijvoorbeeld ‘sprechen’ (spreken):
ich spreche — ik spreek
du sprichst — jij spreekt
er/sie/es spricht — hij/zij/het spreekt
wir sprechen — wij spreken
ihr sprecht — jullie spreken
sie/Sie sprechen — zij spreken / u spreekt
Bij sterke werkwoorden is er helaas geen standaardregel om het voltooid deelwoord te maken en moet deze voor ieder werkwoord apart geleerd worden. Enkele voorbeelden:
‘ich bin gekommen’ (ik ben gekomen)
‘ich habe gelesen’ (ik heb gelezen)
‘ich habe gefunden’ (ik heb gevonden)
Onregelmatige werkwoorden
Dit zijn werkwoorden die niet volgens de standaardregels vervoegd worden en waarvan de uitgangen dus apart geleerd moeten worden. Veel voorkomende voorbeelden van onregelmatige werkwoorden zijn:
sein (zijn)
haben (hebben)
werden (worden/zullen)
können (kunnen)
wollen (willen)
wissen (weten)
dürfen (mogen/toestemming hebben)
sollen (moeten)
Meer weten over hoe je werkwoorden vervoegd? Check de Academy:
Kijk ook eens op: